Op het einde van de peutertijd begint het kind zichzelf als een eigenheid te ervaren: het valt niet meer volledig samen met zijn omgeving, maar kan er zich tegenover zetten.
Er ontstaat een grens tussen binnen en buiten, tussen ik en de ander. De kleutertijd is dan ook de periode waarop het kind zichzelf en de buitenwereld leert kennen. De buitenwereld, dat is: de ander, maar ook ‘het’ andere: materialen, natuur, cultuur …
Dit ‘leren kennen’ gebeurt door te doen, door te spelen en te bewegen.
Het vrije fantasiespel staat hierbij centraal: in een onuitputtelijke stroom neemt het kind dingen uit zijn omgeving en vormt die innerlijk om tot wat het nodig heeft. Het schept en herschept datgene wat hij heeft gezien tot een eigen werkelijkheid.
Het vrije spel is in de kleuterklassen fundamenteel: de kinderen maken een tekening, bouwen een kamp, spelen winkeltje, kijken in een prentenboek of staren een beetje dromerig voor zich uit. Elk op hun eigen tempo en volgens hun eigen temperament.
Dat dit in de allergrootste rust kan gebeuren, is te danken aan de duidelijke klasafspraken en gewoontes die alle keuters kennen: niet met spullen gooien, voorzichtig zijn met bepaalde materialen (en met elkaar ;-))
Binnen dit kader kan een kleuterjuf op de achtergrond vertoeven en nauwlettend observeren. Er ontstaat een ‘speelstroom’ waarbij ze enkel tussenkomt wanneer de rivier dreigt op te drogen of buiten de oevers te treden.
Naast het verwerken van de indrukken over de buitenwereld, is dit vrij spel eveneens de ideale oefening in het omgaan met elkaar. Want wat als het winkeltje vol is en jij wil er ook graag bij? Of als dat ene kind geen zin heeft om met jou te spelen of omgekeerd?
Het onbewuste oefenen van deze sociale vaardigheden in de kleutertijd zijn de grondleggers voor het verdere leven.
Het leven in een kleuterklas is één grote stroom, waarbinnen iedere kleuter zijn veilig en geborgen plekje weet.
Dat het leven in de klas ogenschijnlijk dit gangetje gaat, is natuurlijk te danken aan het grote geheim van de herhaling: elke dag opnieuw heeft de dag zijn vaste verloop: dat was gisteren zo en vandaag weer en morgen opnieuw. En het andere grote geheim zijn natuurlijk de drie r’en: rust, ritme en regelmaat. Binnen deze veiligheid en rust kunnen de kinderen zich laten meevoeren.
En zo komt het dat dit vrij spel haast onmerkbaar overgaat in een opruimmoment, dat de juf aangeeft met een liedje. Sommige kleuters horen het onmiddellijk en staken hun spel, anderen laten zich meevoeren in deze opruimstroom, waardoor het allemaal ogenschijnlijk heel spontaan verloopt en niemand eigenlijk merkt dat juf de kleuters bepaalde taken geeft. Al het materiaal krijgt terug zijn vertrouwde plek. In diezelfde stroom der gewoontes en regelmaat ontstaat in de opgeruimde kleuterklas als vanzelf een kring waar de kinderen gaan zitten en het fruit wordt verdeeld.
Na een kopje thee brengt de juf het arbeidsspel: een verhaal dat gebracht wordt in woord en gebaar. De kinderen doen de bewegingen mee vanuit de nabootsing. Drie weken lang wordt dit verhaal gebracht. Het thema sluit aan bij de natuurwereld en gaat over dieren, ambachten, planten, seizoenen. Na deze drie weken zijn de beelden van het arbeidsspel bij de kinderen verinnerlijkt en komt er een nieuw verhaal.
Daarna gaan ze met z’n allen rond de tafel zitten: samen tekenen, boetseren met bijenwas, brood bakken …
En dan is het tijd om naar buiten te gaan. Ze doen de jassen en schoenen aan, alweer elk op eigen tempo, de kleintjes geholpen door de groteren. Buiten ontdekken de kinderen de natuurwereld en zijn wetmatigheden: klimmen, sjouwen, de zon op hun huid, kleine dieren zoeken, bladeren verzamelen …
’s Middags wordt er samen gegeten en dan is het voor de kleinsten (tot 4 jaar) tijd voor de middagdut. De andere kinderen gaan terug naar hun juf in eigen klas. Daar is er een kort rustmoment en wordt er een verhaal verteld. De kinderen kunnen daarna vrij kiezen of ze gaan spelen of aan tafel gaan werken aan een handwerkje of een andere opdracht.
Kleuters blijven meestal drie jaar in dezelfde klas. Elk schooljaar komen er nieuwe kinderen bij, terwijl er schoolrijpe kinderen naar de eerste klas gaan. Differentiatie gebeurt zo op een organische manier en elke kleuter beleeft het klasleven een keer als een van de jongsten en een keer als een van de oudsten. Door die gemengde samenstelling komen alle kleuters tot hun recht: de oudsten hebben de kleinsten nodig om hun spelideeën vorm te geven (een kapitein heeft bijvoorbeeld drie kleine matrozen nodig) en de kleinsten groeien aan de beelden en de kansen die ze aangereikt krijgen door de oudste kleuters. De grote kinderen helpen de kleinsten: jas aandoen, veters strikken, soepkommetje naar de tafel brengen, naar het toilet gaan … er liggen dus heel wat ontwikkelingskansen voor het grijpen zonder dat juf ze moet creëren.
En dan komt de periode dat een oudere kleuter zich begint ‘te vervelen’: de blokjes zijn niet langer een gsm, een trein of een kabouterhuis, maar gewoon saaie blokjes. De magie is verdwenen. Het is een tussenfase waar ieder kind zelf door moet, waarbij het zijn innerlijke creatieve stroom, de bewegingen in zichzelf, zelf opnieuw moet vinden. Door zich te kunnen vervelen, zal hij uiteindelijk kunnen doorstoten naar het schoolrijpe kind dat ‘het spel omwille van het spel’ achter zich laat.
De grote kleuter heeft een plan en zal iets bewust in de wereld zetten: hij regisseert als het ware zijn eigen voorstelling en laat zich niet meer mee-stromen.
Hij wil leren!
Het is tijd voor de eerste klas.
Terug naar het overzicht