Een vierdeklasser die de Rubicon oversteekt en zijn ‘kleine’ kindertijd achterlaat, doet dat niet in één twee drie. Dat werkt ook in de vijfde klas nog na. Vooral in het hoofd en het gevoelsleven: verdriet en emoties worden sterker. En ja … daar ontluikt de interesse voor het andere geslacht. Maar vooral komen ze in deze periode een beetje meer tot innerlijke harmonie en worden ze echt nieuwsgierig om de wereld rondom zich te leren kennen. Ze zijn zich bewust van hun omringende wereld en kunnen die ook plaatsen.
Als je met een vijfdeklasser op vakantie vertrekt naar Zuid-Frankrijk, zal die in Mechelen heus niet vragen of “we er al zijn?”. Dat was enkele jaren geleden wel even anders.
De vertelstof begint in Atlantis en gaat over Oud-Indië verder langs de Perzen, Mesopotamië, Egypte tot aan de Grieken. De oude Griekse kunst is hen op het lijf geschreven: ordenen en maat leren houden in gedachten, emoties en hartstochten, fantasie en wilsimpulsen.
Maar vooral ontdekken ze linken met wat ze vroeger hebben geleerd. Want is dat verhaal uit het Oude Testament over de Ark van Noach niet krak hetzelfde als dat van Manu en de vis in Oud-Indië, maar dan 9.000 jaar eerder? Een vijfdeklasser kan op die manier de tijd indelen en verbanden leggen tussen vroeger en nu.
Voor abstracties draait een kind in de vijfde klas zijn hand niet meer om: rekenen na de komma, oppervlakteberekening, breuken delen door breuken, vraagstukken, graden, procenten … het kan allemaal.
Ook in de taal gaan we dieper op de zaken in: daar waar ze toch al wel best trots waren op het feit dat ze zo maar eventjes tien woordsoorten kenden (voornaamwoord, werkwoord, telwoord, voegwoord enzovoorts) leren ze nu dat er van elke woordsoort nog eens 8 soorten zijn. De blik wordt verruimd met hulpwerkwoorden, koppelwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden, het kan niet op. Ook hier worden verbanden gelegd en beginnen ze creatief om te gaan met wat ze kennen: een zin is niet langer zomaar een zin.
Geschiedenis en aardrijkskunde zijn volop met elkaar verweven. Ook hier liggen de linken voor het rapen: mensen zijn verbonden met de plaats waar zij leven. Hun verschijningsvorm, taal, godsdienst, gewoonten zijn niet los te denken van het klimaat, de geografie en de planten en dieren rondom hen. En vooral: ieder mens hangt samen met een onwaarschijnlijk aantal andere mensen.
Frans en Engels volgen vanaf nu een andere weg, omwille van het feit dat er van overheidswege eindtermen opgelegd worden voor Frans maar niet voor Engels. Inzake Frans wordt er veel van de kinderen gevraagd: grammaire, vocabulaire, uitspraak, toetsen … Het Engels biedt hier een evenwicht omdat het daar wat losser mag aan toegaan.
Het vormtekenen sluit vanzelfsprekend aan bij de vertelstof: Griekse meanders, bijvoorbeeld uit de schat van Agamemnon, hoekige meanders waarmee de Grieken versieringen aanbrengen, randornamenten uit Klein-Azië, een vloermozaïek van de Zeustempel in Olympia, Dorische, Ionische en Korintische zuilen …
Ook de muziek wordt complexer: twee- en driestemmige liederen op blokfluit, ingewikkelde ritmes en vreemde maatsoorten, de altfluit wordt geïntroduceerd en er wordt veel gewerkt op toon en klank: technische precisie.
In de lessen lichamelijke opvoeding komen voor het eerst de balspelen aan bod. Daarnaast gaat ook veel aandacht naar individuele sprongoefeningen die gericht zijn op een correcte uitvoering, waarmee de kinderen de verschillende tegenstellingen in een beweging ervaren (boven/onder, hoog/breed, licht/zwaar).
In de lessen handwerk weven we als het ware op een kunstzinnige manier aan de verbinding van het kind met de zich omringende wereld die naar de zesde en zevende klas toe meer op losse schroeven zal komen te staan door de verandering van kind naar puber. Binnenkort gaan ledematen buiten proporties geraken door explosieve groei en als voorbereiding daarop concentreren we de aandacht van het kind op de uitlopers van die ledematen: de handen en de voeten. Waarnemend denken en kunstzinnig handelen worden gebundeld in functionele en ‘passende’ zaken zoals sokken, pantoffels, wanten … Het biedt de kans om technieken aan bod te laten komen zoals patroonontwerpen, knippen met naad, juist ineen naaien, versieren met speciale steken, breien met vier priemen of haken, vilten rond een mal en rekening houden met inkrimpen.
Om de gevoelsverhouding verder te stimuleren, maken we dit jaar een dier: de kinderen staan stil bij het karakter van een dier en brengen dit over in een juist patroon, een juiste vorm -zonder dat het wezen van dit dier ‘verloren gaat’. Het boetseren van een dier is de eerste stap, vervolgens zetten we dit driedimensioneel gegeven om naar een tweedimensioneel patroon. Maar het kan ook anders: door de pluizige, ongebreidelde wol langzaamaan om te vormen en te verinnerlijken.
Terug naar het overzicht