Een vierdeklasser steekt de ‘Rubicon’ van de twijfel resoluut over en sluit de periode van het jonge kind definitief af. Het kind heeft een eigen zekerheid herwonnen en kijkt nu anders naar zijn ouders en leraren: kritisch, observerend, wegend, oordelend en veroordelend. De juf en de ouders weten blijkbaar echt niet alles. Dat botst wat in het begin: “Wie ben ik, waar is mijn plaats in de wereld?” En ook: “Zijn mijn ouders echt wel mijn ouders?” Vierdeklassers beginnen de grenzen af te tasten. Ze voelen zich groot en willen échte dingen. Noem ze vooral geen ‘kindertjes’!
In alle vakken worden zij opgeroepen om hun wil te laten zien, want er ontstaat bij hen een gericht bewustzijn: ze worden wakker aan de wereld en aan zichzelf.
De vertelstof over de Noorse en Germaanse mythen en sagen sluit hier goed bij aan: de fantasiewereld maakt plaats voor de harde realiteit, waar niet alles perfect is: er is haat, jaloezie, leugens … en de goden gaan ten onder aan menselijke ondeugden. Maar de godendeemstering eindigt met een hoopvol toekomstbeeld: door moed en volharding wordt uit het oude een nieuw evenwicht verworven.
Een vierdeklasser is toe aan nieuwe en andere dingen: bij rekenen maken ze kennis met de breuken. Die illustreren hoe het oude vertrouwde (de getallenwereld) openbreekt en er een nieuwe dimensie aan toegevoegd wordt.
Ook hier leren ze uit ervaring: als juf één pannenkoek wil verdelen over heel de klas, is het voor eens en altijd duidelijk dat 1/26e heel wat kleiner is dan ½.
Aangezien een vierdeklasser zich meer bewust is van de tijd en nadenkt over de toekomst, ligt de nadruk bij taal op de werkwoorden waarin de tijden veranderen. Voordien was het werkwoord enkel een ‘doe-woord’: een woord dat een handeling uitdrukt, nu krijgt het ook de dimensie van een ‘tijd-woord’. Ze schrijven verhalen en zinnen in verschillende tijden en denken na hoe je het verleden en de toekomst kunt uitdrukken.
De gekende woordsoorten (werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord) worden uitgebreid met tussenwerpsels, voorzetsels, voegwoorden, telwoorden, en verschillende voornaamwoorden. Begrijpend lezen wordt intensiever geoefend.
Het vinden van een plaats in de wereld krijgt voedsel in de lessen heemkunde (aardrijkskunde, geschiedenis) waar de nadruk ligt op de bewuste waarneming van de dingen rondom en hen wakker maakt voor hun omgeving. Ze leren zich oriënteren in de ruimte, maken een plattegrond van de klas, van de speelplaats, van de dakspeelplaats … Ze verwonderen zich over onze mooie voorgevel en gaan op ontdekking in de stad, waar ze een bewuste verbinding krijgen met ruimte en tijd. Het eerste historische besef wordt gewekt door dieper in te gaan op de geschiedenis van Antwerpen.
Dit bewustzijn voor de omgeving trekt zich ook door in mens- en dierkunde, waar de samenhang tussen dieren en hun omgeving wordt besproken (neen, een hamster wordt niet in een kooi geboren ;-). De kinderen maken een spreekbeurt over de dieren.
Naast een bezoek aan het Vikingenmuseum in Tongeren en de zoo, gaan vierdeklassers dit jaar voor het eerst samen op driedaagse, waar ze hun wereld verruimen en opnieuw hun plaats in de wereld verkennen.
Frans en Engels worden schriftelijk vastgelegd, aangezien de kinderen nu over de mogelijkheid beschikken om bepaalde wetmatigheden en structuren verstandelijk te doorzien en te begrijpen.
In het kunstzinnige stappen we af van de zuivere en heldere kleuren om over te gaan naar de realistische aardkleuren en grijstinten. Het figuratieve doet zijn intrede, al krijgen sfeerbeelden in het schilderen nog volop hun plaats: het schilderen met waterverf en het beleven van kleuren maakt de kinderen meer ‘stromend’.
In het vormtekenen is er veel aandacht voor symmetrievormen waarbij ze het evenwicht zoeken tussen links en rechts, boven en onder, binnen en buiten (een veelzijdige oriëntatie). Vlechtmotieven (wegen die kruisen) en Keltische en Noorse motieven zijn hierbij de logische thema’s.
Aangezien een vierdeklasser zich wat afzet tegen de rest van de wereld, introduceren we in de muzieklessen de canonliederen, waarbij de kinderen hun toon moeten behouden tegenover die van de ander. Ze krijgen ook een kaft met partituren en mogen -eindelijk- meespelen in het orkest dat de jaarfeesten en toneelvoorstellingen ondersteunt.
In de lessen lichamelijke opvoeding wordt de Bothmergymnastiek verdergezet: in het begin nog gezamenlijk, maar de nadruk komt gaandeweg op het individuele te liggen. Jongleren blijft belangrijk, maar nu is dit gekruist jongleren met meerdere ballen per hand.
Terug naar het overzicht