In de derde klas staat de mens centraal. Een derdeklasser wordt ‘wakker’: hij begint de intieme periode van kleuter en eerste/tweedeklasser af te sluiten om een brug te vormen naar het ‘ik ben een mens in de wereld’ van een vierdeklasser. Ze ontdekken dat de juf zich ook al eens kan vergissen en voor het eerst duiken vragen op zoals ‘is dit wel waar wat je vertelt?’ Er beginnen barsten te komen in datgene was ze voordien onvoorwaardelijk voor waar aannamen. Dat ontdekken van de ander verloopt vanzelfsprekend niet altijd rooskleurig, maar vaak met schuren en wrijven. Bij dit alles blijft het wij-gevoel nog steeds een belangrijke rol spelen: we ontwikkelen elk ons eigen verhaal, waarbij we verschillen zien bij elkaar, maar samen vormen we nog wel één groot verhaal.
Om de stap naar ikzelf als mens te kunnen zetten, is het belangrijk over een goed fundament te beschikken, rechte muren, een veilig dak. Pas als het kind zich beschut weet, kan het uit zijn comfortzone treden en een volgende stap zetten.
De vertelstof sluit hier zeer mooi bij aan: leidersfiguren zoals Abraham, Jacob, Mozes … zijn niet altijd de volmaakte mensen, maar toch plegen zij grote daden en leiden zij mensen naar een nieuwe wereld. De kinderen kunnen zich daaraan spiegelen om later zelf de stap te zetten naar de eigen ik. Maar eerst is er het mythologisch verhaal van Genesis, het scheppingsverhaal, dat een kind aanvankelijk helemaal voor helemaal waar aanneemt, maar als een volleerde derdeklasser toetst aan meningen van anderen.
Aangezien de verhalen uit het Oude Testament verweven zijn met de geschiedenis, vormt dit ook een mooie aanleiding om de kinderen hiermee in contact te laten komen.
Een belangrijke periode is de bouwperiode, waarin de kinderen letterlijk een huis bouwen. Symbolischer kan het niet: om een goed huis te bouwen, moet je een stevig fundament hebben, moeten de muren recht zijn … Het is belangrijk dat ze aan hun beschermlaag bouwen, dat alles stevig is, dat alles past, zodat ze verder kunnen. Ze bouwen samen een huis, maar met hun eigen accenten: het gemeenschappelijke, het wij, zit er nog in, maar het individuele komt al kijken.
De Bothmergymnastiek, die in de derde klas zijn intrede doet, sluit volledig aan bij deze periode, waarbij ze via bewegingen samen het huis bouwen: wij komen uit de verte aangelopen en gesprongen …
En ook hier worden de voorwaarden voor een goed huis met het lichaam uitgedrukt:
Zuilen zo hoog (stevig met de voeten op de grond)
Vensters zo wijd (handen en armen horizontaal)
En voor het eerst laten ze de wereld toe; vanuit het geborgene van het huis, kijken ze naar buiten:
Open het venster
Open en nog verder
Hemelhoog
Vleugelwijd
En ze weten: jij bent zo en ik ben anders, maar samen zijn we wij:
Jij en ik
Ik en jij
Zoeken elkaar
Vinden elkaar
Ik en jij
In het vormtekenen kan deze kennismaking met de buitenwereld ook aan bod komen. Vormen van buiten naar binnen en hoe die buiten- en binnenvormen inwerken op elkaar: ik en de buitenwereld, de ander en ik en hoe we samen kunnen zijn. Het spiegelen uit de tweede klas wordt uitgebreid naar links en rechts
In taal komen de woordsoorten aan bod, die als het ware een skelet vormen, een fundament van waaruit we de taal verder opbouwen. Ook hierin spreken we de drie geledingen van de mens aan: het hoofd, het hart en de handen. Via doe-woorden (wilskracht), hoe-woorden (gevoelskracht) en naam-woorden (denkkracht). Hetzelfde gaat op voor de mededelende zin (hoofd), de uitroepzin (hart) en de vraagzin (handen). Vaak spelen de kinderen rollenspelen om te kijken of hun vraag, hun mededeling wel juist bij de ander overkomt.
Kleuren kunnen hierbij ondersteunend werken, zeker bij kinderen die visueel zijn ingesteld (blauw spreekt de geest aan, rood de handen, en geel/groen het hart).
De vulpen doet zijn intrede (dank u, Sinterklaas!), maar eerst is er een heel verhaal aan voorafgegaan van schrijven met een veer (hoe schrijft een dikke pen, en een dunne?), met een pennenstok … als voorlopers van de vulpen. En wanneer in de vertelstof Jozef in Egypte zit, maken de kinderen een uitstapje naar het hiëroglyfisch schrift.
Bij rekenen komen we aan de getallen in het 1000-veld en blijven we het hoofdrekenen verder inoefenen. En als de basis goed zit, het fundament en de muren recht staan, kunnen we overgaan naar het handig rekenen.
Het cijferen doet zijn intrede: moeilijke bewerkingen onder elkaar zetten. Het is een systeem, een orde en kinderen met een goede innerlijke structuur kunnen zich dat gemakkelijk eigen maken.
Alle bewerkingen, alle taal wordt verbonden met de vertelstof, de bouwperiode, de ambachtperiode, waarin de menselijke activiteiten alle aandacht krijgen. Het rekenen wordt praktisch toegepast: derdeklassers wegen, meten en berekenen in functie van … Het huis moet geschilderd, er zijn x muren en met 1 liter verf kan je een halve muur schilderen. Hoe veel potten verf heb je nodig en, als je weet dat één zo’n pot x euro kost, hoe veel krijg je dan terug als je met 2 briefjes van 50 betaalt?
Ook de uitstappen houden verband met de vertelstof en met de ambachtenperiode: het Rockoxhuis, de Sint-Annakapel (vertelstof), de molen (graanperiode) en de steenbakkerij (bouwperiode), een ambachtelijke schoenmaker die nog zelf schoenen maakt … Kinderen poetsen in de klas schoenen, maken vlecht- en snijwerk …
Een derdeklasser weet uiteindelijk: alles houdt verband met elkaar. Ook ikzelf. Het is die onderlinge verbondenheid die we in een steinerschool vanuit verschillende invalshoeken aan de kinderen willen aanreiken.
Terug naar het overzicht